De tuchtprocedure voor het politiepersoneel vindt haar grondslag in twee teksten zijnde de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de geïntegreerde politie en het koninklijk besluit van 26 november 2001, tot uitvoering van deze wet.

De tuchtwet is van toepassing op alle personeelsleden van de geïntegreerde politie (lokaal en federaal, CALOG en operationeel personeel) met uitzondering van de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst.

 Artikel 3 van de tuchtwet definieert een tuchtvergrijp als volgt:

 “Elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen, is een tuchtvergrijp en kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtstraf”.

 Bijzonder is dat de wet een onderscheid maakt tussen lichte en zware tuchtstraffen en tussen de gewone en de hogere tuchtoverheid. Artikel 17 bepaalt dat de gewone tuchtoverheid de lichte tuchtstraffen oplegt, en de hogere tuchtoverheid de zware tuchtstraffen.

 Volgende tuchtstraffen worden voorzien:

De lichte tuchtstraffen (art. 4):

  1. de waarschuwing;
  2. de blaam;

De zware tuchtstraffen (art. 5):

  1. de inhouding van wedde;
  2. de schorsing bij tuchtmaatregel van ten hoogste drie maanden;
  3. de terugzetting in weddeschaal;
  4. het ontslag van ambtswege;
  5. de afzetting.

 

Na de opstart van een tuchtprocedure, een (strafrechtelijk) opsporingsonderzoek of een strafvervolging lastens een personeelslid, kan het politiecollege beslissen het betrokken personeelslid voorlopig te schorsen (art. 59).

 Naast de voorlopige schorsing zijn andere ordemaatregelen denkbaar, zoals het ontnemen van bepaalde bevoegdheden, enz. Artikel 45 van de WGP[1] bepaalt immers dat de korpschef zijn functie als hoofd van het personeel van de zone uitoefent onder het gezag van het politiecollege.

 De voorlopige schorsing kan voor ten hoogste 4 maanden worden uitgesproken door het politiecollege, na de betrokkene te hebben gehoord Enkel in geval van dringende noodzakelijkheid kan de hoorzitting achteraf plaats hebben.

 De schorsing mag na 4 maanden worden verlengd, doch moet beperkt blijven tot één jaar. Enkel wanneer een strafprocedure loopt kan deze maximumduur worden overschreden (art. 61-62).

 Het politiecollege kan beslissen dat de maatregel van preventieve schorsing tevens een inhouding van wedde omvat van maximum 25 procent (art. 64).


[1] Wet op de geïntegreerde politie gestructureerd op 2 niveaus.

On line Politiewetgeving:

http://www.polsupport.be/AspxV02/Main/MainMenu.aspx?menu=17920