‘Het leveren, onderhouden en plaatsen van voorzieningen voor sensibilisering en voorkomen van hondenpoep op het openbaar domein, met – in ruil – het recht op kosteloos gebruik van het openbaar domein en het recht om inkomsten te putten uit publiciteit geplaatst op de voorzieningen’ is een gemengde opdracht met kenmerken van zowel een domeinconcessie, een concessie van openbare diensten als een overheidsopdracht.

In haar arrest  3 juli 2012 nr. 220.141 kwam de Raad van State tot de conclusie dat het om een (gemengde) overheidsopdracht van leveringen en diensten ging.

De Raad van State onderzocht wat het werkelijk voorwerp van de opdracht is om tot dit besluit te komen.

‘De rechtsfiguur laat zich analyseren als een overheidsopdracht. Verwerende partij beoogt het plaatsen van voorzieningen voor het sensibiliseren en voor het voorkomen van hondenpoep op haar openbaar domein; de aannemer dient deze voorzieningen te plaatsen wat een levering aan verwerende partij uitmaakt. Daarnaast dienen die voorzieningen een sensibiliserend karakter te hebben en één zijde ervan is voorbehouden voor verwerende partij die er een boodschap van algemeen nut op kan aanbrengen; dit laat zich aanzien als een dienstverlening. Beide zijn prestaties van de aannemer. In ruil voor het kosteloos gebruik van deze voorzieningen geeft verwerende partij het recht aan de aannemer op één zijde van de voorziening publiciteit te voeren wat de aannemer inkomsten zal opleveren. Het gaat dan ook om een overeenkomst onder bezwarende titel. De prestaties van de ene en de andere partij vormen de essentiële delen van de rechtsfiguur. De toelating om het openbaar domein te gebruiken, element dat eerder kadert in een domeinconcessie, is weliswaar een noodzakelijk onderdeel van het contract doch is niet als het werkelijke voorwerp bij de kwalificatie van de overeenkomst te bestempelen.’

‘In zoverre partijen voorts de rechtsfiguur van de concessie van openbare dienst in hun discussies zouden bedoelen dient ook te worden overwogen dat de gekozen inschrijver juridisch niet in contact treedt met de gebruikers van de voorzieningen; de gebruikers van de hondenpoepvoorzieningen blijken geen vergoeding aan de gekozen inschrijver te moeten betalen voor het gebruik van de hondenpoepvoorzieningen. Nergens blijkt ook uit dat de gekozen inschrijver verplichtingen van de overheid om een bepaalde dienst ten aanzien van de burgers te verrichten overneemt door het sluiten van de opdracht. Verwerende partij noch tussenkomende partij tonen in concreto aan dat er hier sprake zou zijn van een openbare dienstverlening ten aanzien van de burgers door de gekozen inschrijver, element dat bepalend is in de rechtsfiguur van de concessie van openbare dienst.’