Ingevolge artikel 16 van het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (BS 26 januari 2018), dat vandaag in werking treedt, werd artikel 70, §1, 1e lid van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Algemeen Procedurereglement Raad van State, of APR) aangepast.
Artikel 70, §1, 1e lid APR somt de verzoekschriften op die aanleiding geven tot het betalen van een rolrecht. Voorheen werd niet gesproken over de vordering tot het opleggen van voorlopige maatregelen. Vanaf heden wordt ook deze vordering expliciet vermeld onder punt 2°. Bijgevolg zal de verzoekende partij die zowel de schorsing als het opleggen van voorlopige maatregelen vordert, voor beide vorderingen afzonderlijk een rolrecht moeten betalen ten bedrage van € 200.
Daarnaast moet ditzelfde bedrag uiteraard ook voor de (al dan niet naderhand ingestelde) vordering tot vernietiging worden betaald.